In mijn vorige blog heb ik jullie al verteld over de 1ste fase in het scala van de africhting, namelijk de ontwikkelingsfase. Is deze blog aan je aandacht ontgaan, je leest de blog hier.
Ontwikkeling van de draagkracht
4. Impuls
De impuls wordt door de ruiter opgewekt en beheerst. Impuls is de benaming voor het doorgeven van een ijverige en energieke, goed gecontroleerde, stuwende activiteit, opgewekt vanuit de achterhand, die het atletisch vermogen van het paard benadrukt. Het optimale beeld komt tot uiting in een soepel en verend ruggebruik dat de verbinding vormt tussen de actieve achterhand en het vriendelijk contact tussen de hand van de ruiter en de mond van het paard. Snelheid heeft op zich niets te maken met impuls, het resultaat van snelheid is meestal het afvlakken van de bewegingen. Een zichtbaar kenmerk van impuls is een meer uitgesproken ondertreden van de achterhand in een gelijkmatige, niet stotende beweging. Als de achtervoet van de grond komt, moet de hak eerst voorwaarts bewegen en niet worden opgetrokken, meer zeker niet achterwaarts komen.
Een belangrijk onderdeel van impuls is de tijd van het zweefmoment ten opzichte van de tijd van het grondmoment, met andere woorden meer uitdrukking in de gangen.
5. Rechtrichten
Een rechtgericht paard is recht op de rechte lijn en zoveel gebogen op de gebogen lijn als de lijn van het paard vraagt. Dit wil zeggen dat de afdrukken van de achtervoeten in het spoor van de afdrukken van de voorvoeten treden. Men zegt ook dat het paard “spoort”.
Stelling en lengtebuiging.
Het rijden is stelling betekent dat door het geven van de juiste hulpen van de ruiter, het paardenhoofd voornamelijk in het voorste gedeelte van de hals iets naar links of naar rechts is gebogen. Bij het rijden in stelling blijven de hals en de romp van het paard rechtgericht. De ruiter ziet een oog en de rand van een neusgat van het paard.
Bij lengtebuiging is het paard door het gehele lichaam (van hoofd tot staart) gebogen. De lengtebuiging die het goed gereden paard dient te tonen bij het rijden van voltes, wendingen, zijgangen en figuren is afhankelijk van het verloop van de gebogen lijn in combinatie met de graad van africhting behorend bij het gevraagde niveau.
De buiging die het paard in de hals en wervelkolom kan tonen is echter beperkt.
6. Verzameling
Verzameling is het dragen van meer gewicht op de achterhand dankzij het sterker buigen van de heup-, knie, en spronggewrichten van de achterbenen en het daardoor verder treden onder het zwaartepunt. Door het meer verzamelen op de achterhand verkrijgt men verlichting van de voorhand waardoor oprichting in de voorhand ontstaat en de voorbenen vrijer bewegen.
De stappassen, de drafpassen en de galopspringen worden korter zonder in te boeten in vlijt en activiteit, wat in draf en galop leidt tot een verhevener beweging met volledig behoud van impuls.
Het doel van de verzameling van het paard is.
Het verder ontwikkelen en verbeteren van het evenwicht en de regelmaat van het paard min of meer gewijzigd is door het gewicht van de ruiter.
- Het ontwikkelen en vergroten van het vermogen van het paard om zijn achterhand te laten dalen en zijn achterbenen meer onder de massa te brengen, teneinde de lichtheid en beweeglijkheid van de voorhand te bevorderen.
- Het verbeteren van de ongedwongenheid, de zelfhouding en de gedragenheid van het paard, waardoor het aangenaam te berijden is.
Aldus is de verzameling niet het resultaat van het verkorten van de gang door middel van de weerstand biedende hand, maar door gebruik van zit en benen, ten einde te achterbenen meer dragend onder de massa te brengen. De houding van het hoofd en de hals van het paard in de verzamelde gangen is natuurlijk afhankelijk van zijn graag van africhting en gedeeltelijk zijn bouw. Het moet in ieder geval een hals hebben die ongedwongen opgericht is met een harmonieuze ronding van de schoft tot de nek, met de nek als hoogste punt. Het hoofd moet iets voor de loodlijn zijn. Echter op het moment dat de ruiter hulpen geeft om en korte of tijdelijke verzameling te krijgen, kan het hoofd van het paard dichter bij de loodlijn komen.
Evenwicht en balans.
Onder evenwicht wordt in de dressuur verstaan dat het paard in alle gangen zijn totale belasting gelijk over 4 benen verdeelt.
Bij de basisdressuur wordt daarbij gestreefd naar het zogenaamde “horizontale evenwicht” waarbij de voorhand en de achterhand gelijkmatig worden belast. Bij het rijden in dit evenwicht wordt een betere gewichtsverdeling en gemakkelijker wendbaarheid verkregen.
Wordt de dressuur nog verder voortgezet, waar bij de achterhand nog meer gewicht overneemt van de voorhand, dan komt men tot meer gewicht op de achterhand. Bij balans gaat het om de juiste evenwichtssituatie waarin het paard zich in alle gangen beweegt, waarbij het paard niet gestoord wordt door het evenwicht van de ruiter.
Het scala dient als leidraad voor de jury bij de beoordeling.
Als een rode draad, achtervolgd het scala van de africhting bij de beoordeling van ieder onderdeel van de gereden dressuurproef. De toegekende cijfers worden gebaseerd op het scala van de africhting. Eigenlijk zou iedere ruiter dit scala moeten kunnen opdreunen. Want we streven toch allemaal naar de ontwikkeling van ons paard als happy athlete?
Geen van deze 6 begrippen, kan los van elkaar worden gezien. Alle begrippen hangen met elkaar samen en beïnvloeden elkaar. De eerste drie criteria (takt, souplesse en aanleuning) zijn vooral van toepassing op de klasse B en L. De andere drie criteria (impuls, recht gerichtheid en verzameling) worden belangrijker naarmate de scholing van het paard vordert. Uiteindelijk wanneer alle bouwstenen optimaal verankerd zijn in het paard, zal het paard vanzelf moeiteloos volkomen ontvankelijk zijn geworden voor alle hulpen van de ruiter. Dit noemen we ook wel Druchlässigkeit.
Het beeld van het goed gaande paard wordt tot uitdrukking gebracht door de zes principes van het scala. Dit scala geldt voor juryleden ook als leidraad voor de beoordeling. Geen van deze criteria mag ontbreken in een volledig geslaagde dressuurproef op hoger niveau.